De uitspraak van de Raad van State in het voorjaar van 2019 heeft Nederland met de neus op de feiten gedrukt: het stikstofbeleid dat tot dusver is gevoerd, is ontoelaatbaar. En hoewel de feiten door diverse groeperingen verschillend worden geïnterpreteerd, staat vast dat de landbouw voor een substantieel deel verantwoordelijk is voor de uitstoot van stoffen als ammoniak. Dat stelt agrariërs voor de vraag: wat gaan we doen? Stoppen (via een ‘warme’ sanering) of overstappen op andere vormen van landbouw? Bijvoorbeeld op circulaire landbouw, waarin ook biodiversiteit meer tot zijn recht komt? Waarin natuur en landbouw dus samengaan? Prof. dr. Louise Vet, hoogleraar ecologie aan het Nederlands Ecologisch Instituut NIOO-KNAW, is er duidelijk over: dit is een verantwoordelijkheid van de hele maatschappij. Alle partijen moeten samenwerken om te komen tot een integrale aanpak. Het doel: een mooie toekomst waarin biodiversiteit ook financieel wordt gewaardeerd en waarin de inkomensontwikkeling van de boeren minimaal gelijk blijft.
Dat klinkt mooi, maar hoe gaan we dat bereiken?
“In elk geval niet door – zoals nu gebeurt – de hakken in het zand te zetten en alleen maar naar het belang van de eigen sector te kijken. Je ziet ook nu weer dat er wordt ingezoomd op een enkel deelproject. Stikstof dus. Maar we moeten juist zoeken naar verbinding en naar een win-winsituatie. Er leiden vele wegen naar Rome, maar dan moet je wel weten waar Rome ligt en je moet samen bepalen hoe je daar gaat komen. Dat kan alleen door een breed geaccepteerde aanpak waarbij alle betrokken partijen elkaar versterken.”
“Vele wegen leiden naar Rome, maar je moet wel eerst bepalen waar Rome ligt en hoe je er wilt komen”
Maar voelen die partijen daar wel voor? Daar lijkt het niet op als je even terugdenkt aan de demonstraties van de boeren.
“Die acties waren extreem, maar je ziet ook dat er steeds meer boeren zijn die beseffen dat het niet alleen (of zelfs helemaal niet) gaat om winstmaximalisatie. Aan de andere kant zijn ze natuurlijk wel bang voor verlies van inkomsten. Daarom is het doel wat mij betreft ook dat maatschappelijke waarden een positieve invloed hebben op het inkomen van de boeren.”
Hoe gaan we dat aanpakken?
Dat hebben we samengevat in het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Een coalitie van boerenorganisaties, bedrijven, kennisinstellingen en natuur- en milieuorganisaties heeft de handen ineengeslagen om het verlies aan biodiversiteit om te buigen naar herstel. Daarvoor is die integrale aanpak nodig, zodat grondeigenaren en grondgebruikers met elkaar in overleg gaan om via een gebiedsgerichte aanpak oplossingen te vinden.
Biodiversiteit wordt nauwelijks financieel gewaardeerd in het huidige voedselsysteem. Ons uitgangspunt is dat aan ecologie ook een economische waarde moet worden toegekend. Concreet: de inkomensontwikkeling van boeren die overstappen op circulaire landbouw, met herstel van biodiversiteit, moet – als het even kan – beter zijn dan die van de boeren die niet meedoen. Het moet financieel aantrekkelijk worden om ook te investeren in biodiversiteit.”
Er zijn veel rijke boeren. Die willen er natuurlijk niet op achteruit gaan. Gaat het dan toch lukken?
“Dat denk ik wel. Er zijn nu veel factoren die een negatieve invloed hebben op de productie van voedsel. Denk maar aan (wederom) de stikstofproblematiek, maar ook aan het gebruik van kunstmest en alle problemen die daarmee samenhangen. En vergeet ook niet wat gewasbescherming kost. Als we meer gebruik gaan maken van agrodiversiteit, zul je veel kosten aan de ‘voorkant’ kunnen vermijden. Vroeger hadden we in Nederland veel gemengde bedrijven. Die zijn nu vrijwel verdwenen. Hoe mooi zou het zijn als boer A zijn koeien voert met de producten die boer B op zijn land verbouwt? Daar moet je dan natuurlijk wel goede afspraken over maken.
En als je door een slimme vorm van akkerbouw, bijvoorbeeld door strokenteelt met verschillende gewassen, voorkomt dat allerlei ziektes en plagen zich manifesteren, leidt dat tot veel minder bestrijdingskosten. Dat zien we al bij boeren die aan kringlooplandbouw doen.”
Hoe weet je als boer wat voor jou de beste optie is?
“Om die vraag te beantwoorden, moet je eerst kijken naar de ruimtelijke ordening (die helaas in ons land compleet in het slop is geraakt). We hebben als delta veel zeer vruchtbare gronden die bij uitstek geschikt zijn voor de productie van voedsel. En wat zien we daar? ‘Verdozing’ van het landschap: grote opslaghallen, die vaak ook nog in gebruik zijn als doorvoerlocatie voor Chinese producten die niemand echt nodig heeft. Wat we nodig hebben, is een goede ruimtelijke indeling, die duidelijkheid geeft over wat waar het beste kan. Hier – ecologisch verantwoorde – landbouw, daar natuur, met een goede interactie tussen beiden. Zoals Johan Remkes al zei: niet alles kan. Kijk eens naar de veenweidegebieden. Die blijven we maar droogmalen om de koeien erop te laten grazen en de zware landbouwwerktuigen erop te laten rijden. Maar misschien kunnen die gebieden op een veel efficiëntere manier worden gebruikt. Met waterpeilverhoging kunnen we hier heel kosteneffectief CO2 opslaan door het veen te laten groeien. We hebben immers ook nog een klimaatopgave. Boeren kunnen hiervoor gecompenseerd worden. Of boeren kunnen kiezen voor robuustere koeienrassen of de teelt van andere, veelbelovende gewassen, die juist heel erg van water of drassige grond houden. Voor boeren die al op leeftijd zijn en geen opvolger hebben, is een ‘warme sanering’ ook een optie.”
En dan zijn wij – de consumenten – er ook nog.
“Precies. Als we andere maatschappelijke eisen gaan stellen aan de productie van ons voedsel, zullen we moeten wennen aan eerlijke prijzen voor voedsel. Dat kan betekenen dat je minder vaak vlees eet, maar dan wel van een goede kwaliteit. Vlees waarvan je weet waar het vandaan komt. Dan ben je vaak ook nog goedkoper uit! Koop zoveel mogelijk lokale producten en maak gebruik van de ‘korte voedselketens’ zodat de boer de waardering voor zijn voedsel direct in zijn portemonnee voelt.”
In het buitenland verklaren ze ons voor gek.
“Helemaal niet! Als wij dit goed doen, kijken ze met bewondering toe hoe wij op zo’n klein oppervlak in staat zijn om op een natuurinclusieve manier – dus met behoud van biodiversiteit – duurzaam voedsel te produceren. Daarvan kunnen we hét exportproduct voor de wereld maken; vergelijk het met onze grote waterkennis. We zijn in Nederland sterk in agro én ecologie. Die combinatie is de toekomst. Nu is het nog zo dat het overgrote deel van onze voedselproductie naar het buitenland wordt geëxporteerd. Het verdienmodel van de agrarische sector moet dus veranderen: innovatieve duurzame voedselproductie kan ons exportproduct worden. Als we een ander verdienmodel voor de boer creëren, hebben ze de export van hun producten misschien helemaal niet meer zo nodig.”
Zo’n 80 procent van de jonge boeren ziet niks in vergroening.
“Ja, zo’n uitspraak wordt dan zomaar de ether in geslingerd. Natuurlijk zie je nu dat boeren zich tegen alles verzetten wat vanuit de overheid wordt voorgesteld. Maar als je duidelijke kaders stelt én een toekomstperspectief biedt, is er heel veel mogelijk; daarvan ben ik overtuigd. Maar nogmaals: niet alles kan.”
Ik zit toch nog een beetje met die inkomens van de boeren. Kunnen we hun garanderen dat ze er niet op achteruit gaan? Anders is de kans van slagen klein.
“Je moet kijken naar de marge van de boer: wat is de kostprijs van biodivers ondernemen? Om die op een aanvaardbaar niveau te krijgen, heb je bijdragen uit diverse sectoren nodig. Een stapeling van kleine bijdragen kan het verschil maken. Je moet werken met korte ketens (in plaats van de vijf inkoopcombinaties die de boeren nu zwaar onder druk zetten), de consument zal een bijdrage moeten leveren, en je zou ook kunnen denken aan verlaging van de waterschapsbelasting, pachtprijzen en de rentes bij banken voor boeren die op een ecologisch verantwoorde manier werken.
Vergeet niet: boeren zijn heel innovatief. Ze móeten wel door al die wet- en regelgeving. En tja, er is geen innovatie zonder risico. Daarom moet je goed kijken naar de vraag wie het risico gaat dragen.”
Wat moet minister Schouten doen om de L en de N in de naam van haar ministerie te verbinden?
“Er is op de eerste plaats stimulerende en coherente wetgeving nodig. Als je ziet wat er in de afgelopen decennia aan maatregelen op de boeren is afgekomen, dan snap je dat ze wantrouwend zijn. En dat ze de hakken in het zand zetten!
We moeten de voorlopers (die zijn er!) faciliteren, het peloton verleiden om mee te doen en de achterblijvers uiteindelijk door maatregelen dwingen om mee te doen. Als we natuur en landbouw laten samenwerken, kunnen we een aantal maatschappelijke opgaven realiseren: de leegloop van het platteland stoppen, het aantal recreatiemogelijkheden vergroten, dorpen in het buitengebied vitaliseren en de kloof tussen stad en platteland verkleinen.”
“Voorlopers verdienen dat ze worden gefaciliteerd, het peloton moet je verleiden en achterblijvers zullen uiteindelijk moeten worden gedwongen om mee te doen”
Welke rol speelt de makelaar in de landelijke en agrarische sector in dat hele proces?
“Die zal zich grondig moeten verdiepen in de innovatieve mogelijkheden en in de vraag wat voor de agrariër in een bepaald gebied de beste optie is. En in de vraag wat natuurinclusieve landbouw betekent voor de bedrijfsvoering en het inkomen van de boer. Misschien is stoppen in sommige situaties wel de meest reële optie. Maar je kunt ook denken aan wonen bij de boer, aan meer commerciële agrarische activiteiten zoals een eigen kaaslijn, aan zorgboerderijen etc.
In alle gevallen zul je realisme en idealisme moeten combineren. Én positieve verhalen in de schijnwerper zetten. Kijk maar wat er nu in Drenthe gebeurt: de Biodiversiteitsmonitor voor de melkveehouderij. Daar werken de provincie, de Rabobank en FrieslandCampina samen om een meer biodiverse melkveehouderij ook financieel te stimuleren. Het kan dus!”
Uit de ‘Duurzame Troonrede’ 2019 van Louise Vet:
‘Biodiversiteit is meer dan variatie in soorten: het is de diversiteit in vorm en functie, en van gen tot landschap. Ecologen onderzoeken hoe die diversiteit ontstaat, hoe organismen interacteren met elkaar en hoe ze evolueren, wat hun functie is binnen het ecosysteem, hoe ze zich aanpassen aan een constant veranderende omgeving en hoe het hele systeem wijzigt in ruimte en tijd. Ecologie is geen eenvoudig vakgebied. Niets is zo ingewikkeld als een steeds veranderend complex systeem van levende organismen in interactie met hun omgeving. Een ecosysteem waar wij als mens onderdeel én dus ook afhankelijk van zijn.’
Uit het Deltaplan Biodiversiteitsherstel (juni 2019):
‘Kern van onze aanpak is om samenwerking tussen alle relevante actoren op gebiedsniveau te stimuleren, te inspireren en te waarderen voor inspanningen die bijdragen aan biodiversiteit. […] De vijf succesfactoren zijn: draagvlak en gedeelde waarden, het realiseren van nieuwe verdienmodellen, stimulerende en coherente wet- en regelgeving, nieuwe kennis en innovatie, en gebiedsgerichte samenwerking tussen alle grondgebruikers in een regio.’