Huishoudens met een eigen woning hadden in 2020 een doorsnee vermogen exclusief eigen woning van € 36.300. Dat is 14 keer zoveel als huishoudens met een huurwoning, hun doorsnee vermogen bedroeg € 2.600, blijkt uit cijfers van CBS.
Het doorsnee vermogen van huurders is sinds 2013 nauwelijks veranderd, dat van woningeigenaren is vanaf 2013 met € 10.500 toegenomen. Het betreft vermogen exclusief de eigen woning en de eventueel bijbehorende hypotheekschuld.
Bijna alle huishoudens beschikten in 2020 over financiële bezittingen. De financiële bezittingen van kopers waren in doorsnee hoger dan van huurders; respectievelijk € 30.600 en € 4.600. Huishoudens met een huurwoning hadden naast financiële bezittingen nauwelijks andere vormen van vermogen. Van de huishoudens met een eigen woning had bijna een derde ook andere bezittingen, zoals bedrijfsvermogen en overig onroerend goed.
Zo’n 2 miljoen huishoudens met een huurwoning hadden geen vermogen of een klein vermogen van € 0 tot € 5.000. Dit is bijna 60% van alle huurders en een kwart van alle Nederlandse huishoudens. Onder de huishoudens met een eigen woning had 18% een laag vermogen.5% van de huurders had een vermogen van € 100.000 of meer. Onder huishoudens met een eigen woning is die groep vijf keer zo groot (27%).
Jonge huishoudens hebben vaak weinig vermogen of zelfs schulden. Vermogen wordt pas opgebouwd in de loop der jaren. De hoogste vermogens zijn te vinden bij 65-plussers. Het doorsnee vermogen van huurders van 65 tot 75 jaar is € 7.700, 75-plussers hebben een vermogen van € 18.500. Voor kopers (65-plus) ligt dit op € 52.000. In alle leeftijdsgroepen hebben woningeigenaren hogere vermogens dan huurders.
Op 1 januari 2020 waren er 7,9 miljoen huishoudens in Nederland. Bijna 6 op de 10 huishoudens hadden een eigen woning.
Jongere huishoudens (tot 25 jaar) en oudere huishoudens (75 jaar of ouder) hadden vaker een huurwoning. In 2020 woonde 93% van de jonge huishoudens in een huurwoning. In de leeftijd 25 tot 35 jaar was het aandeel huurders bijna 60%, tegen 35% van de 35- tot 75-jarigen. Van de 75-plus-huishoudens had de helft een huurwoning.
Het woningbezit onder 55-plussers is vanaf 2011 fors gestegen, terwijl huishoudens met een hoofdkostwinner jonger dan 45 jaar juist minder vaak in een eigen huis wonen.